Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Als ik te slapen lig, dan zeg ik: Wanneer zal ik opstaan, en [11]Hij den avond afgemeten hebben? En ik [12]word zat [13]van woelingen tot aan den [14]schemertijd. 11. Te weten, God. Of aldus: Wanneer zal de avond afgemeten zijn? dat is wanneer zal hij geeindigd worden? Door den avond is hier te verstaan de nacht, die alzo wordt genoemd omdat hij van den avond begint; Gen.1:5. 12. Zat van enige kwaad te zijn, is daarvan overlast te zijn, dat men des niet meer vermag. Zie onder, hfdst.10 vs.15, en hfdst.14 vs.1; Ps.88:4, en Ps.123:3,4; Spreuk.1:31, en Spreuk.28:19; Klaagl.3:15; Hab.2:16. 13. Dat is, van mij om en om te keren in het bed. 14. Te weten, van den morgenstond; dat is, als het des morgens vroeg tussen donker en licht is. Alzo kan het Hebreeuwse woord ook genomen worden 1 Sam.30:17, en Ps.119:147. Van de avondschemering, zie 2 Kon.7:5, en de aantekening.